文獻


Sanyu verliet, na als jongen van zijn vader teekenen schilderlessen ontvangen te hebben, op 18-jarigen leeftijd China, verbleef 2 jaar in Japan, kwam in 1921 te Parijs, waar hij, met onderbreking van een reis naar zijn geboorteland en een tweejarig verblijf te Berlijn, tot op heden als schilder woont en werkt.

De trek naar het Oosten kan voor een Westerschen kunstenaar soms een psychische noodzaak zijn; het is mogelijk, er zijn enkele voorbeelden van, dat zulk een kunstenaar gedreven wordt door het scheppend verlangen, aanvankelijk veelal onbewust, naar dat Oosten, naar verre landen, andere culturen, andere rassen, en daar zichzelf en zijn kunst eerst tenvolle vindt. Het omgekeerde schijnt mij in principe ook mogelijk, al ken ik er, tenzij we hier aan een Foujita mogen denken, geen voorbeelden van. In dergelijke gevallen zou men van een geestelijke beweging kunnen spreken, die in het uiterlijk zich, van eigen ras en land wég, verplaatsen tot uiting komt, en die, óf door middel van een sterk en diep beleefde tegenstelling, dan wel door middel van een diepgaand assimilatie-proces, tot het scheppen van groote kunstwerken leidt.

In Sanyu zie ik zulk een, zeer zeldzaam, geval niet. Met zijn werk voor oogen, kan ik mij zijn uitwijken uit het land zijner vaderen niet anders voorstellen dan als eene uiterlijke gebeurtenis, die weinig of geen verband houdt met een diepere beweging des geestes. Er is bij hem noch van een diep doorleefde tegenstelling, die tot een sterke concentratie op het “eigene” terugvoert, noch van een geslaagde assimilatie sprake. Er is mijns inziens allereerst sprake van een interessante curiositeit, die zeer zeker hier en daar schoonheden heeft, maar aan den anderen kant duidelijker dan ooit demonstreert, dat een werkelijke synthese tusschen Oost en West (en dus ook van Oostersche en Westersche kunst-technieken, die waarlijk geen “toegevoegde” uiterlijkheden zijn!) op een niveau ligt dat, zoo ooit, slechts bij hooge uitzondering bereikt kan worden.

Hij tracht in zijn schilderijen met de middelen der Westersche olieverftechniek zijn werk als Chineesch beeldend kunstenaar (die zich als zoodanig blijft baseeren, naar eeuwenoude traditie, op het schrift!) door te zetten. Sanyu schept niet met olieverf een schilderij, maar tracht als ’t ware in olieverf in een schilderij langs een omweg iets tot stand te brengen wat... met de teekenstift en het waterverfpenseel op veel directer wijze had kunnen geschieden. In de dikke laag, meestal witte en zwarte, verf die hij eerst opzet, krast hij met de gevoelige hand van den Chineeschen teekenaar-calligraaf, zijn bloemenmandjes, zijn paardjes; of ook tracht hij met het olieverfpenseel, b.v. het soepele terneerliggen van een katje, denteeren onstoffelijken kleurdroom van een stilleven, dan wel, de tot een decoratieve onstoffelijkheid gesublimeerd vrouwennaakt, al “aquarelleerend”, neer te sehrijven. Nergens blijkt dat Sanyu de olieverf en het schilderij als zoodanig absoluut noodig heeft voor het verwerkelijken van zijn intenties; waarom niet de Oostindische inkt, de waterverf, de kakemono, vraagt men zich voortdurend af; vooral daar, waar hij aanstonds het schilderij b.v. tot driedeelig kamerschut tracht te maken of het, door op den achtergrond (hier beter: ondergrond) eerst als ’t ware een rol te laten atloopen, ten einde zulk een kakemono min of meer te symboliseeren.

Ongetwijfeld kan men ook bij Sanyu, weer bewonderend gelijk bij alle Chineesche kunstenaars, een groot vermogen constateeren tot het componeeren van een rhythmisch welgevallig geheel, zonder de vormen opzettelijk onderling te laten aaneensluiten; een diep en instinctmatig begrip en gevoel voor de belangrijke rol der leegten... In zijn teekeningen spreekt verder de groote beheersching van de lijn, die met vaste hand en gevoelige inflecties wordt neergezet; de simpele rhythmische lijn die voor den Chineeschen kalligraaf-schilder, door de eeuwen heen, boven alles vereerd werd...

Toch hebben deze teekeningen, die dikwijls van het vrouwelijke naakt uitgaan, evenals de schilderijen soms een min of meer hybridisch karakter, omdat er, gedeeltelijk tevergeefs, getracht werd, Westersche naturalistische en zelfs expressionistische elementen op te nemen in den “abstracten” ideëelen droom waar de Oostersche kunst steeds van uitging en nog van uitgaat.

more